HERDENKING DUITSE RAZZIA’S in REKEM 80 JAAR GELEDEN
Wij herdenken dit jaar de Duitse razzia’s van 24, 25 en 26 juni 1944 in Rekem, 80 jaar geleden, maar het is nuttig eraan te herinneren dat in Rekem en omstreken heel wat verzetsactiviteit heeft plaats gevonden voorafgaand aan de parachutages van wapens die aanleiding hebben gegeven tot die razzia’s.
Ook in antipropaganda, inlichtingen- en spionagewerk en hulp aan joodse families, ontsnapte krijgsgevangenen en neergehaalde piloten hebben tal van Rekemnaren zich in WO II verdienstelijk gemaakt. Zo werd de eerste verzetskern in Rekem al in september 1940 opgericht ten huize Bemong onder de schuilnaam Rephior, een afkorting voor Rekemer Philharmonisch orkest. Die groep voerde muziekstukken op en bracht liederen die gericht waren tegen de bezetter en zijn VNV-collaborateurs. Dat was niet zonder gevaar, want één van de leiders van Rephior, gemeenteontvanger François Janssen, werd na een klacht van collaborateurs veroordeeld tot een maand opsluiting in de Citadel van Hoei.
In het museum van de kazerne Dossin in Mechelen, kan de bezoeker op een landkaart van België een stip opmerken die de gemeente Rekem aanwijst als een plaats waar jodenhelpers gevestigd waren. Het blijkt om de familie Aelbers-Alberts te gaan die gedurende de ganse tijd van de oorlog een joods kind (Kirschner uit Maastricht) verborgen had gehouden en daarvoor erkend werd door de Staat Israël als Rechtvaardige onder de Volkeren.
Ook de familie Schoenmaeckers, waarvan vader Paul en zoon Michel hun verzetsactiviteit met hun leven hebben bekocht, heeft een joods meisje (Mia Lucas) uit Nederlands Limburg gedurende meerdere jaren in huis verborgen tot aan de bevrijding. Ook hebben wij weet van andere families, onder meer in het naburige Uikhoven, die gedurende korte of langere tijd een onderkomen hebben geboden aan joodse families die op de vlucht waren vanuit Duitsland of Nederland.
Op 5 november 1943 werd verzetsman Cornelis Coox in Rekem gearresteerd; zijn echtgenote op 17 januari 1944. Zij waren lid van BNB/GL maar stonden ook in verbinding met partizanenkringen. Mogelijk houdt hun arrestatie verband met de eerdere aanhouding van kapelaan Lemmens uit Diepenbeek en/of met de huiszoeking die bij de partizanenfamilie Brouns uit Uikhoven had plaatsgevonden. Het echtpaar Coox-Mechels werd naar concentratiekampen gedeporteerd maar overleefde die deportatie.
Wanneer wij de naam Schoenmaeckers citeren, zitten we meteen in de kern van het georganiseerd verzet. Paul Schoenmaeckers, die al in WO I ter dood was veroordeeld door de bezetter, maar gered werd door de bevrijding van het land in 1918, lag in WO II mede aan de basis van een pilotenhulplijn vanuit Geulle (Nederlands Limburg) over Uikhoven, Rekem, Hasselt en Luik. De piloten en ontsnapte krijgsgevangenen werden met roeibootjes ’s nacht over de Maas gesmokkeld en ondergebracht in een onbewoonde hoeve in de Oude God in het centrum van Oud-Rekem. Dat is ook de plaats waar later de wapens en munitie van beide parachutages in Rekem en Opgrimbie werden opgeslagen. Ook via andere kanalen kwamen neergehaalde geallieerde piloten en boordpersoneel in Rekem terecht. Die piloten en ontsnapte krijgsgevangenen werden dan vanuit Rekem verder begeleid richting Hasselt of Luik, veelal door de families de Bissy, Spierings en Schoenmaeckers, allen aangesloten bij de hulplijn Comète. Burggravin Monique de Bissy uit Rekem ontving de Medal for Freedom USA voor de evacuatie van 20 airmen; 15 van deze piloten kwamen via de hulplijn Geulle-Uikhoven-Rekem bij haar terecht. Paul Schoenmaeckers werd in de nacht van 21 op 22 november 1943 thuis in Rekem gearresteerd als gevolg van infiltratie door collaborateur Herman Van Ooteghem in de pilotenhulplijn Comète. Zijn zoon Michel Schoenmaeckers was al op 31 augustus daarvoor gearresteerd op kantoor in de koolmijn van Eisden. Vader en zoon Schoenmaeckers overleefden hun deportatie niet.
Maar laat het ons nu hebben over de droppings van wapens, het verraad door collaborateurs en de razzia’s die daarvan het gevolg waren.
In de nacht van 30 april op 1 mei 1944 werden in Fumal nabij Hannut twee agenten geparachuteerd van de SOE, de door Churchill opgerichte Special Operations Executive met de bedoeling gewapend verzet te organiseren achter de vijandelijke linies. Wie waren die agenten? Dat was enerzijds André Falesse, geboren in Châtelet in 1920, student geneeskunde aan de Franstalige universiteit van Brussel ULB. Na de sluiting van die universiteit in 1940 moet Falesse zijn studies stopzetten en beslist hij om zich in te zetten voor zijn vaderland. Hij slaagt erin om via Franrijk, Spanje en Gibraltar Engeland te bereiken in 1943, waar hij zich aanmeldt bij de 2de Directie van de Generale Staf van het Belgisch leger om een opleiding te krijgen tot agent SOE.
De tweede gedropte agent is Marcel Becquaert, een technicus uit Harelbeke, ook geboren in 1920, die nadat hij al in zijn geboortestreek werd opgespoord door de bezetter omwille van sabotagedaden, samen met twee kompanen uit Harelbeke ook via Frankrijk en Spanje, na een lange lijdensweg, in 1943 in Engeland terechtkomt.
Beide agenten krijgen de opleiding tot marconist, die in de regel als tweede man werd meegestuurd met de leider van een missie. Maar aangezien Falesse meer ambitie had en hij blijkbaar uitstekende resultaten had behaald in zijn opleiding en getuigde van een hogere intelligentie, werd hem de leiding van een missie gegund. Falesse opereerde in België onder de schuilnaam Bob en Becquaert onder de schuilnaam Jack of Jackie. De missie van deze agenten droeg de codenaam Velutus-Patroclus en had onder meer tot doel om parachutageterreinen te zoeken in zone II van het Geheim Leger, die de provincies Antwerpen en Limburg omvatte. Aangezien er in en rondom Antwerpen veel Duits afweergeschut geposteerd was, werden een 10-tal terreinen in Limburg geschikt bevonden. Die terreinen kregen de codenamen van viervoeters. Zo kreeg het terrein in de bossen van Rekem de naam ‘Cheval’ en dat van Opgrimbie de naam ‘Gazelle’. De communicatie binnen het Geheim Leger verliep in het Frans. De precieze coördinaten van die terreinen werden naar Londen gezonden.
Hoe verliep zo een parachutage? De lokale verzetslui werden verondersteld om naar de Belgische nieuwsberichten op de BBC-radio te luisteren en wanneer zij het bericht ‘Voici un message pour Marcel’ hoorden, gevolgd door ‘Le cheval refusera l’obstacle’ (voor Rekem) en ‘La gazelle file dans la vallée’ (voor Opgrimbie), dan moesten zij zich klaar houden om een parachutage te ontvangen (in de pare maanden werd die boodschap in positieve zin uitgezonden, in de onpare maanden in negatieve zin). Parachutages gebeurden bijna altijd bij heldere maan, 2de en 3de kwartier. Een ontvangstcomité bestond meestal uit een 20-tal verzetslui, waarvan enkelen instonden voor de bewaking, anderen voor het bergen van de containers en uiteraard de leiders voor het bedienen van de seinlichten.
Het afbakenen van het parachutageterrein gebeurde met seinlampen die in een welbepaalde volgorde werden opgesteld, namelijk een omgekeerde letter “L”.
De 3 rode lampen, opgesteld in de windrichting en op 100 meter (+/- 100 yards) afstand van elkaar geplaatst, bleven gedurende de hele tijd van de operatie branden. Zij dienden vooral om de piloot in staat te stellen het terrein te vinden. De witte lamp werd in de tegengestelde richting van de wind, ter hoogte van de eerste rode lamp, op 15 meter afstand gepositioneerd. Zij had tot doel enerzijds de windrichting aan te geven en anderzijds in morsecode de eerste letter van de voornaam uit de BBC-radioboodschap naar de piloot te seinen. Het gevaar bestond uiteraard dat het ontvangstcomité de lampen te vroeg ontstak bij het laag overvliegen van een vijandelijk vliegtuig. Daarom werd de S-phone in gebruik genomen, die het mogelijk maakte om een gesprek te voeren met de piloot, zelfs tot op een afstand van 25 à 30 kilometer. Ook werd een zendtoestel, de Eureka, in gebruik genomen in combinatie met de S-phone om het vliegtuig naar het parachutageterrein te leiden; de Eureka maakte verbinding met het ontvangsttoestel Rebecca van de navigator in het vliegtuig, wat handig was bij laag wolkendek wanneer de seinlichten niet goed zichtbaar waren.
In Rekem werden 19 containers gedropt in de nacht van 30 op 31 mei 1944 en in Opgrimbie 15 containers in de nacht van 5 op 6 juni 1944. Die laatste datum is precies de datum van de landing in Normandië. Het vliegtuig heeft naar alle waarschijnlijkheid boven de geallieerde vloot van operatie Overlord gevlogen op zijn weg naar Opgrimbie. In het totaal heeft het Geheim Leger in België zo 51 droppings van wapens en materieel ontvangen, maar de meeste van die droppings hadden plaats in weinig bevolkte streken zoals de Ardennen. Voor Zone II Antwerpen-Limburg van het Geheim Leger zijn dit de enige 2 geslaagde droppings. Een geplande parachutage in Neerpelt is faliekant afgelopen omdat het ontvangstcomité door een stroompanne de BBC-message niet gehoord had; het vliegtuig werd neergeschoten.
De in Rekem gedropte wapens en materieel werden eerst in het naburige kasteel Kapelhof van baron de Chestret de Haneffe langs de steenweg in Rekem verzameld en nadien door verzetsman André Lyna uit Uikhoven met paard en kar overgebracht naar de schuur van de onbewoonde boerderij in het centrum van Oud-Rekem. Ook de meeste wapens en munitie van Opgrimbie werden door Albert Gorissen, molenaar op de Kikmolen in Opgrimbie, met paard en kar naar Rekem overgebracht. In diezelfde schuur werden die wapens ontvet en gebruiksklaar gemaakt, de granaten werden voorzien van een slagpin. De leiding van het Geheim Leger heeft dan aan de verschillende sectoren van Limburg een deel van de wapens en munitie toegewezen, maar elke sector moest ze zelf komen afhalen.
Het voorziene aantal wapens, munitie en springstoffen werd op verschillende locaties afgehaald. Zo kwamen de sectoren Sint-Truiden en Hasselt hun deel afhalen in het depot zelf in de boerderij Oude God. Voor sector Bilzen werd alles naar de brug aan het kanaal gebracht en daar afgehaald.
Die verdeling is zonder grote problemen verlopen, maar door het heen en weer geloop in en uit de Oude God, was die bergplaats verdacht geworden, ook al omdat er collaborateurs in de onmiddellijke nabijheid woonden, en werd beslist om de resterende springstoffen en munitie elders onder te brengen. Dat is twee maal en voor een deel van de wapens zelfs drie maal gebeurd. Niemand was happig om dat gevaarlijk goedje in huis te halen. De sectoren Maaseik, Neerpelt en Leopoldsburg kwamen hun deel van de wapens afhalen in de schuur van de onbewoonde boerderij van Dr. Janssen en/of aan de stromijt van Kusters in de Boomgaard nabij de Oude Weerd (Rekem).
Intussen had de algemene leiding van het Geheim Leger beslist dat de meeste springstoffen moesten afgestaan worden aan het Geheim Leger Antwerpen. De haven van Antwerpen was de enige in West-Europa die intact gebleven was en was dus van primordiaal belang voor de logistiek van de oprukkende geallieerde legers.
Commandant Reniers van het Geheim Leger Antwerpen werd ermee gelast een boot te charteren voor het transport van die springstoffen; het ging om een 20-tal tonnetjes dynamiet en wat toebehoren. Die werden opgeslagen in het struikgewas in de Oude Weerd langsheen de Zuid-Willemsvaart in afwachting van de komst van het schip. Dat schip droeg de naam Henri, het ging om een stoomsleepboot, dus geen al te groot vaartuig, met 3 bemanningsleden en een begeleider, Jos Boschmans, die door het Geheim Leger Antwerpen werd meegestuurd. Belangrijk om weten is dat kapitein Vercammen niet op de hoogte was van de lading die hij moest transporteren.
Dat schip is toegekomen op 23 juni 1944 in de Zuid-Willemsvaart tussen Neeroeteren en Lanklaar (Meeswijk). Op dat ogenblik verbleven Falesse en Becquaert (Bob en Jack) in Meeswijk bij de familie Oenssels, samen met de adjunct Provinciaal Overste van het Geheim Leger, Gerard Venken, die instond voor de coördinatie van het transport. Daar is gebleken, tot grote verwondering van de verzetslui, dat de kapitein van het schip niet op de hoogte was van de aard van de lading die hij moest transporteren. Eerst weigerde hij om het transport uit te voeren, maar nadat de begeleider in contact was gebracht met de leiding, Bob en Gerard Venken, is de schipper toch bereid gevonden om het transport uit te voeren mits betaling van een extra premie. Die discussie heeft voor een dag vertraging gezorgd in het transport en, niet onbelangrijk, de begeleider van het schip, Jos Boschmans, wist nu waar de leiding van de operatie zich bevond, namelijk in het café Oenssels in Meeswijk.
Het schip is dan doorgevaren naar Rekem en daar toegekomen op zaterdagavond 24 juni 1944. Sectoroverste Geheim Leger Rekem, Jules Wijnen, had al op 23 juni weet gekregen dat er verraad in het spel was en had vastgesteld dat er collaborateurs op de loer lagen langs het kanaal. Hij heeft via zijn koerierster Mariette Bemong tot twee maal toe geprobeerd om Falesse, alias Bob, in Meeswijk te overhalen om het laden van het schip af te blazen, maar Bob liet via dezelfde koerierster weten dat het schip toch moest geladen worden. Sectoroverste Jules Wijnen kon niet anders dan dat bevel op te volgen en heeft zijn ploeg opgetrommeld voor het laden van het schip in de nacht van 24 op 25 juni. Die ploeg bestond uit verzetslui van Uikhoven en Rekem. Kamiel Hoste en Jean Keibeck werden als eersten uitgestuurd om een kijkje te gaan nemen aan de kanaalkom, maar de Duitsers en collaborateurs lagen daar in een hinderlaag. Kamiel Hoste is kunnen ontkomen, Jean Keibeck werd in het been getroffen door een kogel. Vanuit Mechelen-aan-de-Maas, waar Marine-eenheden gekazerneerd waren, zijn twee vrachtwagens volgeladen met soldaten aangerukt, elk via een andere weg. Die hebben elk gedacht dat zij werden belaagd door het verzet en hebben op elkaar geschoten. De gevolgen daarvan zijn ons niet bekend. Onmiddellijk na dat schietincident werd het dorp omsingeld en begonnen enkele huiszoekingen. Rond middernacht was alles weer rustig. Jean Keibeck werd afgevoerd naar Mechelen-aan-de-Maas, nadien naar het ziekenhuis van Genk en naar het door de bezetter opgeëiste Brugmann-hospitaal in Brussel. Hier overleed hij op 6 augustus 1944. Volgens de familie Keibeck was Jean Keibeck enkel in de benen getroffen en is het dus weinig waarschijnlijk dat hij een natuurlijke dood is gestorven. De bemanning van het schip Henri werd aangehouden, maar kapitein Vercammen, zijn zoon en zijn matroos kregen toch toestemming om door te varen, wellicht omdat de springstoffen toen nog niet gevonden waren door de Duitsers en er dus nog geen bewijs tegen hen bestond.
Om 10 uur ’s morgens op zondag 25 juni stond de Sicherheitsdienst (SD) met versterking van collaborateurs al in Meeswijk-Lanklaar. Ter herinnering: in Meeswijk in het café van de familie Oenssels zaten toen Bob, Jack, Gerard Venken en ook Mariette Bemong die er de nacht had doorgebracht. Men kan zich afvragen hoe de SD zo snel op het spoor is gekomen van die locatie in Meeswijk. Feit is dat verschillende getuigen in deze zaak verklaren dat de begeleider van het schip, Antwerpenaar Jos Boschmans, vanuit Rekem ongeboeid werd meegevoerd naar Meeswijk door de SD. Boschmans kende de ligging van het café Oenssels omdat hij er de dag voordien nog genegotieerd had met Bob over de extra vergoeding die de schipper gevraagd had toen hij vernomen had dat hij springstoffen moest vervoeren. Later zou blijken dat deze Boschmans geen onbesproken figuur was. Hij had zich al vroeg na de bezetting van ons land gemeld voor vrijwillige arbeid in Duitsland en, na zijn arrestatie, tijdens zijn gevangenschap in Breendonk herkenden de Vlaamse kampbewakers hem omdat hij voorheen blijkbaar samen met hun deel had uitgemaakt van collaboratiebewegingen. In Meeswijk werden gearresteerd en afgevoerd: André Falesse (Bob), Marcel Becquaert (Jack), Gerard Venken, Mariette Bemong, Theodoor Oenssels, zijn echtgenote Maria Oenssels-Janssen, haar zus Hélène Janssen (koerierster), alsook de buren nl. de familie Colla-Westhovens bij wie Bob een uitzendpost had verborgen.
Theodoor Oenssels werd op 15 juli 1944 in Hasselt terechtgesteld als vergeldingsmaatregel voor het neerschieten van de SD-leiders Richter en Seidl in Heppen. Zijn echtgenote Maria Oenssels-Janssen en haar zus Hélène Janssen werden vanuit de gevangenis van Hasselt overgebracht naar Sint-Gillis en nadien op transport gezet naar Ravensbrück en Belzig. Beiden werden gerepatrieerd op 18 juni 1945, maar Hélène overleed al op 18 januari 1946 in het ziekenhuis van Genk als gevolg van de ontberingen die ze doorstaan had in de concentratiekampen. De familieleden Colla-Westhovens kregen lichtere gevangenisstraffen en werden nadien vrijgelaten.
Op dezelfde zondagmorgen 25 juni gingen de huiszoekingen in Rekem verder. Koster Frans Kusters in wiens stromijt de resterende wapens werden ontdekt, werd gearresteerd. Na een week detentie werd hij vrijgelaten omdat hij bleef staande houden dat die wapens daar buiten zijn weten werden verstopt. Dezelfde zondagmorgen werden vader en moeder Henri en Jeanne Bemong-Thelissen gearresteerd; ten huize Bemong werden door de Duitsers onder meer de seinlichten voor de parachutages gevonden. De Duitsers beschikten over de lijsten met alle namen van aan te houden verzetslui, maar de meesten waren ondergedoken ingevolge het schietincident van de afgelopen nacht. Zo zaten Sectoroverste Jules Wijnen en Jean Bemong verscholen onder de plankenvloer van de ouderlijke woning Wijnen toen de huiszoeking daar plaatsvond. Zij zijn op zondagmiddag kunnen ontkomen en verder ondergedoken bij Frans Vangronsveld in Spouwen en in Veldwezelt. Jozef Stouten, die als werkweigeraar was ondergedoken, maar overdag naar zijn ouderlijk huis was gekomen, werd ook gearresteerd en verplicht tewerkgesteld in Duitsland, waar hij later is omgekomen bij een bombardement.
Heel het gezelschap dat in Rekem en Meeswijk was aangehouden, waaronder de begeleider van het schip Jos Boschmans, werd naar de gevangenis van Hasselt overgebracht en daar onderworpen aan een verscherpt verhoor. Ook schipper Louis Vercammen, zijn zoon en hun matroos, waren intussen gearresteerd aan het sas van het Albertkanaal in Hasselt nadat zij in eerste instantie toestemming hadden gekregen om vanuit hun aanlegplaats in de Oude Weerd in Rekem door te varen. Hun arrestatie was het gevolg van het feit dat de springstoffen intussen gevonden waren. Vader Louis Vercammen overleefde zijn deportatie naar Breendonk en Buchenwald niet. Zijn zoon Napoleon Cesar Vercammen kwam in Straflager Dora Huttenheim terecht. Matroos Gustaaf Vercauteren werd na een korte detentie in vrijheid gesteld.
Bob heeft in zijn naoorlogs verklaringen aan de Britse inlichtingendienst toegegeven dat hij dan de opslagplaats van de wapens en munitie in de Oude God heeft prijsgegeven, omdat hij van mening was dat alles wat daar lag toch al verdeeld was aan de verschillende sectoren van het Geheim Leger.
Dat had natuurlijk tot gevolg dat de Sicherheitsdienst op maandag 26 juni opnieuw in Rekem en Uikhoven stond bij de eigenaars van die hoeve en schuur in de Oude God; zo werden 4 leden van de familie De Vleminck-Janssen opgepakt en gedeporteerd. De twee personen die zij het meest zochten, André Lyna en Leon De Vleminck, waren inmiddels ondergedoken in Nederlands Limburg. Op dezelfde maandag 26 juni 1944 zijn dan ook de vader van Sectoroverste Jules Wijnen en zijn 4 dochters opgepakt en gedeporteerd, omdat Jules Wijnen niet gevonden werd. Het huis Bemong, de woning van Wijnen en de hoeve in de Oude God zijn 3 plaatsen in Rekem waar Bob en Jack verbleven hebben en van waaruit zij uitgezonden hebben naar Londen. Frans De Vleminck en zijn echtgenote Francine Janssen kwamen om in Duitse concentratiekampen; Leon Janssen werd via Breendonk naar Buchenwald gedeporteerd maar overleefde zijn gevangenschap. Michel De Vleminck kwam via de Citadel van Luik in het Straflager Dora Huttenheim terecht. Jan Wijnen volgde dezelfde lijdensweg als Leon Janssen en overleefde het kamp van Buchenwald; zijn 4 dochters werden verplicht tewerkgesteld in Duitsland.
Op aandringen van gouwleider Brouns van het VNV (Vlaams Nationaal Verbond), heeft de chef Böhme van de Feldkommandantur 681 in Hasselt een premie van 100.000 frank uitgekeerd voor het welslagen van deze operatie, waarvan een som van 75.000 frank ten goede is gekomen van de politiediensten van het VNV.
Voor de verklikking van ‘de zaak van het munitieschip van Rekem’, zoals deze rechtszaak in de pers werd genoemd, werden op 19 december 1946 drie leden van het VNV veroordeeld door de Krijgsraad van Tongeren:
- Jan Bollen (Uikhoven; VNV-lid, Gewestleider van de Dietse Militie-Zwarte Brigade en lid van het Hulppolitiekorps van het VNV) tot levenslange dwangarbeid; de Krijgsauditeur had de doodstraf geëist;
- Nicolas Op ’t Eyndt (Afdelingsleider VNV Rekem) tot levenslange dwangarbeid;
- Maria Vliegen-Jongen (Afdelingsleidster VNVV Rekem en lid D-Vlag) tot 12 jaar dwangarbeid (bevestigd in beroep).
Door het verscherpt verhoor van de in Meeswijk gearresteerde verzetslui heeft de SD een zware slag kunnen toebrengen aan het Geheim Leger Limburg. Zo is de SD de locatie van het hoofdkwartier van het Geheim Leger in Zelem te weet gekomen en heeft dat in de nacht van 29 op 30 juni 1944 overvallen, met verschillende arrestaties en executies tot gevolg. Als gevolg van deze actie werden o.m. Gerard Venken, Edouard Visschers, Jozef Vandebriel, Edmond en Louis Lambrechts terechtgesteld; vader Theophiel Lambrechts vond er de dood; Jozef Cauberghs werd gedeporteerd, samen met zijn echtgenote Irma Franssen en diens schoonzus Colette Marguerite Abbeels en Augusta Lambrechts.
De SD is zo ook op 30 juni 1944 op het spoor gekomen van burgemeester Victor Mousset van Fumal bij Hannut en diens echtgenote, die het ontvangstcomité vormden bij de parachutage van Bob en Jack. Victor Mousset werd samen met Theo Oenssels gefusilleerd.
André Falesse, alias Bob, heeft tijdens zijn verscherpt verhoor nog andere plaatsen prijs moeten geven van waaruit hij of zijn marconist Jack hadden uitgezonden en waar uitzendposten verborgen zaten. Zo is de SD op 1 juli 1944 opnieuw in Meeswijk terecht gekomen bij het echtpaar Hurkens-Oenssels (schoonbroer en zus van Theo Oenssels), waar nog een andere zender verborgen lag, en in het Noorden van Limburg (Neerpelt, Kaulille) waar verscheidene verzetslieden werden gearresteerd en gedeporteerd (Marcel Royers en zijn echtgenote Anna Martens, Pieter Smids, Jan Deckx en zijn dochter Laura, Jozef Verlinden en Jaak Hulsbosch). Nog op 18 en 19 juli 1944 hadden razzia’s plaats in Maasmechelen die verband hielden met de parachutage in Opgrimbie en waarbij Jef Gilissen, Albert Gorissen en de echtgenote van Christiaan Vissers werden gearresteerd en gedeporteerd.
Ten slotte, hoe is het André Falesse (Bob) en Marcel Becquaert (Jack) vergaan? Na hun arrestatie werden beiden zoals hun lotgenoten opgesloten in de gevangenis van Hasselt. Op 9 of 10 juli 1944 werden zij overgebracht naar de gevangenis van Sint-Gillis. Van daaruit werden zij naar het beruchte gestapogebouw op de Louizalaan gebracht voor verder verhoor en bovendien enkele keren teruggevoerd naar Hasselt voor verhoor. Uiteindelijk zijn ook zij in Breendonk terechtgekomen. Voor de ontruiming van het kamp van Breendonk werden beiden op 30 augustus 1944 overgebracht naar het kamp van Vught in Nederland, waar zij ongeveer 8 dagen werden gedetineerd. Als gevolg van het oprukken van de geallieerde troepen werden zij dan naar het concentratiekamp Oranienburg vervoerd en van daaruit in een Heinkel-fabriek 15 km verderop tewerkgesteld. Uiteindelijk kwamen zij rond 17 september 1944 terecht in het werkkamp van Rathenau, waar zij op 27 april 1945 door het Russisch leger bevrijd werden.